Psalm 91a Qui habitat – Hij die de bescherming geniet

Blad: 107r

Lees:

Opschrift in rode letters: Een loflied. Van David zelf.

Bid: Vers 1-5a

Kijk:

Christus staat in een magische cirkel die hem beschermt tegen zes slangen en een zwarte duivel met een stok, die hem bedreigen maar hem niet kunnen raken. Het is een illustratie bij de laatste regel van vers 4: … zijn trouw is uw pantser en schild. In het Latijn staat: Als een schild zal zijn waarheid u omgeven. Tegen wie spreekt de psalmist? Hij die de bescherming geniet van de Allerhoogste, die in de schaduw van de Almachtige woont. De identiteit van die die hij blijft in de psalm open. De kunstenaar vult hem in met de gestalte van Christus.

Bid: Vers 5b-11

Kijk nog eens:

In de verzen 5 en 6 wordt het onheil, dat de toegesprokene in de psalm niet hoeft te vrezen, nader ingevuld. Over slangen wordt niet gesproken. Wel spreekt de Latijnse versie over de middagduivel; in het Getijdenboek is sprake van kwaal in de gloeiende zon. Die middagduivel wordt door de kunstenaar uitgebeeld, maar wie of wat is hij? In de antieke wereld werd de middag, het heetste moment van de dag, gevreesd. Men was bang voor een zonnesteek maar vreesde ook de geestelijke gevaren. Evagrius van Pontus, een Egyptische monnik uit de 4e eeuw, noemt de traagheid als het grote gevaar van de middag. Kenmerken van deze traagheid zijn: het gevoel dat de tijd heel langzaam gaat; de drang om voortdurend op pad te gaan en vooral niet thuis te blijven; een opkomende hekel aan het eigen leven en het eigen werk; een gevoel van medelijden met jezelf omdat familieleden, vrienden en collega’s niet begripvol zijn en een verlangen naar een ander, lichter en gemakkelijker leven.

Luister:

Schrijf:

Christus staat in een beschermde ruimte, waarin het kwaad van buiten niet kan doordringen. Is het een verbeelding van een innerlijke, veilige ruimte? Herken ik die innerlijke ruimte bij mijzelf,een ruimte, waar uiteindelijk niemand aan kan komen?