Psalm 95 Venite exsultemus – Komt, laat ons de Heer met gejubel begroeten

Blad: 110v

Lees:

Opschrift in rode letters: Loflied van David. Stem van de Kerk tot God over de Joden.

Bid: Vers 1-5

Kijk:

De psalmist staat rechts op de helling van een berg en wijst met zijn hand naar beneden. Daar liggen enkele mensen eerbiedig, met bedekte handen, op de grond, terwijl zij naar de hemel kijken, waar het aangezicht van God te zien is, dat omgeven is met felle rode stralen. Links de zee met vissen en een zeemeermin, die op een hoorn blaast. Rechts de personificatie van de Aarde met de hoorn van overvloed in de hand. De psalmist nodigt met zijn hand de mensen uit om te bidden: Komt, laat ons de Heer met gejubel begroeten… De mensen geven gehoor aan deze oproep. Verder worden de verzen 4 en 5 verbeeld: De aarde ligt uitgespreid in zijn hand, aan Hem behoren de toppen der bergen. De zee is van Hem, Hij heeft haar gemaakt, zo goed als het land , door zijn handen gevormd.

Bid: Vers 6-11

De tekst van deze verzen is uit het handschrift verdwenen.

Kijk nog eens:

In het zesde vers klinkt nog eens de oproep van de psalmist, die in het beeld door de mensen letterlijk beantwoord wordt: Komt, werpen wij ons aanbiddend ter aarde, knielen wij neer voor Hem die ons schiep.

Nog even terug naar het gezicht van God met de felle rode stralen. Eerder (Psalm 78h, 85 en 90a) zagen wij dat deze rode stralen een verwijzing zijn naar de toorn en de gramschap van God. In vers 11 komen we die gramschap van God weer tegen.

Luister:

- Venite exultemus Domino (Psalm 95, 1.6), Taizé (Liedboek 2013: 95a)

Schrijf:

De psalmist staat er vrij klein bij, terwijl hij wijst naar de aarde, de zee en de hemel. Herken ik dat gevoel van kleinheid bij mezelf wanneer ik tegenover de schepping sta?