Psalm 146 (145) Lauda anima mea – Loof mijn ziel

De tekst van de psalm

Voor een werkvertaling van de Latijnse tekst klik hier.

In vers 2 roept de psalmist zijn eigen ziel op God te loven. In het volgende vers richt de psalmist zich tot een groep, en dus ook tot de lezer, en roept hij hen op niet te vertrouwen op mensenkinderen. In het laatste vers wordt Sion aangesproken. Vers 5 is een zaligspreking van wie zijn heil bij God zoekt en daarmee een aansporing aan de lezer om ook zelf deze weg te gaan.

De tekst in het Psalter

De eerste twee woorden van de psalm zijn in purperen kapitalen geschreven: Lauda anima: Loof (mijn) ziel (de Heer). In rode letters wordt boven de psalm 4a aangehaald: Exibit spiritus eius et revertetur in terram suam: Uitgaan zal zijn adem en terugkeren naar de aarde.

Het beeld in het Psalter

De binnenruimte van de letter L is opgedeeld in drie verschillende ruimtes die van elkaar gescheiden zijn door een gouden lijn. In de middelste ruimte staat de psalmist met gekruiste armen. Hij kijkt naar een mensje, dat hij met zijn linkerhand vasthoudt, een verbeelding van de ziel. Het mensje kijkt met open mond omhoog en strekt zijn handen biddend uit naar Christus die zich in de bovenste ruimte bevindt en die naar beneden kijkt. De ziel doet in het beeld al waartoe zij in de psalm wordt opgeroepen: het loven van de Heer.

De psalmist wijst met zijn rechterhand naar een vogel, een verbeelding van de adem, die de mond verlaat van een man die zich in een gebeeldhouwde kuip bevindt. Met dat gebaar attendeert de psalmist de lezer op de mens in wie geen vertrouwen gesteld moeten worden. Deze mens zal zijn laatste adem uitblazen en sterven; de sarcofaag is daar een verwijzing naar. Opvallend is wel dat deze mens als enige oogcontact met het gelaat van Christus heeft.